BESLISSINGSVRIJHEID VAN DE KNVB BIJ PROMOTIE EN DEGRADATIE

Mocht de KNVB een stemming onder clubs negeren bij de beslissing geen promotie en degradatie toe te passen in het seizoen 2019/20?

Bevoegdheid Bestuur KNVB om promotie en degradatie niet toe te passen

Het coronavirus heeft het betaald voetbal vanaf 13 maart 2020 stilgelegd. Uiteindelijk heeft de Overheid betaald voetbal zelfs verboden tot 1 september 2020. Als gevolg van dit verbod heeft de KNVB het seizoen 2019-2020 voor zowel de Eredivisie als de Eerste Divisie gestaakt. De KNVB besloot eveneens om geen promotie en degradatie toe te passen. En daar wringt voor sommige clubs de schoen. Zo werden de winnaars van de Eerste Divisie, plotseling verliezers. Zij begonnen een kort geding tegen de KNVB. Op 14 mei 2020 kwam de voorzieningenrechter met zijn uitspraak.

Vernietigbaarheid besluit van bestuur betaald voetbal

De vraag die rechter diende te beantwoorden was of de KNVB (of eigenlijk het bestuur betaald voetbal van de KNVB) mocht besluiten om geen promotie en degradatie toe te passen. Juridisch gezien gaat het erom of het besluit stand hield of dat het vernietigbaar was op grond van artikel 2:15 BW. Artikel 15 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek artikel schrijft voor dat een besluit vernietigd kan worden wanneer deze in strijd is met:

  1. een reglement (art. 2:15 lid 1 sub c BW)
  2. de wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (art. 2:15 lid 1 sub a BW);
  3. de redelijkheid en billijkheid genoemd in artikel 2:8 BW (artikel 2:15 lid 1 sub b BW);

Aan de orde zijn geweest strijd met het Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal (ad 1) en de totstandkoming van het besluit (ad 2). Beiden zijn door de rechter afgewezen. Het verdient daarbij opmerking dat de peiling (of stemming) nergens in wet, statuten of reglementen stond voorgeschreven.

De meest in het oog springende vraag die de rechter moest beoordelen zag op de redelijkheid en billijkheid (ad 3). Deze vraag had te maken met de peiling (of was het een stemming?) onder de clubs (en enkele ander belanghebbenden). Uit deze peiling volgde zoals gezegd een meerderheid vóór promotie en degradatie. Mocht de KNVB deze peiling zo maar ter zijde schuiven?

Norm redelijkheid en billijkheid

Maar wat is nu een redelijk en billijk besluit. Is dat een besluit dat de mening van de meerderheid negeert? Of mag de rechter dat niet zo toetsen?

Bij de redelijkheid en billijkheid gaat het erom dat het bestuur betaald voetbal bij het nemen van haar besluit de diverse belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Dit volgt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 2:15 BW onder verwijzing naar Hoge Raad 1 april 1949 NJ 1949, 465.

Een rechter dient dan te beoordelen of het bestuur betaald voetbal in redelijkheid niet tot zijn besluit had kunnen komen. Dit wordt ook wel de marginale toetsing genoemd. Daarbij moet worden vooropgesteld dat aan een orgaan van een rechtspersoon, zoals hier het bestuur betaald voetbal, grote mate beleidsvrijheid toekomt.

Was het besluit van het bestuur betaald voetbal onredelijk?

In de zaak van Cambuur Leeuwarden en De Graafschap gaat om twee oordelen:

  • was het negeren van de stemming in strijd met de redelijkheid en billijkheid?
  • was het besluit om geen promotie en degradatie toe te passen onredelijk?

Zoals al eerder aangegeven, zijn er geen reglementen die een stemming onder de clubs en belanghebbenden voorschrijven. Bovendien, zo oordeelde de rechter, “is er gesproken over een peiling van meningen en niet over een stemming.” Ook had het bestuur aangegeven de uitkomst mede te betrekken bij de besluitvorming.

Mocht het bestuur dan geen waarde toekennen aan de peiling? Dat mocht zij inderdaad.

Het bestuur is dus binnen de bandbreedte gebleven die vooraf gecommuniceerd is. Van een gebrekkige procedure, die vernietiging van het besluit zou rechtvaardigen, is daarom geen sprake geweest.

Was het besluit inhoudelijk dan onredelijk? Daarvoor moet opnieuw worden gekeken naar de vraag of geen redelijk handelend bestuur het besluit om geen promotie en degradatie toe te passen, had kunnen nemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit niet onredelijk is. Hij oordeelt:

Het bestuur betaald voetbal moest in dit verband niet alleen rekening houden met de belangen van Cambuur en De Graafschap, maar met de belangen van alle aan de eredivisie en eerste divisie deelnemende clubs.

In dit geval moesten ook de belangen van ADO Den Haag en RKC Waalwijk worden meegewogen. Wanneer deze belangen zouden worden afgewogen tegen de belangen van De Graafschap en Cambuur Leeuwarden zou er altijd een verliezer zijn. Het besluit is dan ook niet onredelijk. Dit betekent echter ook dat een besluit om wél promotie en degradatie toe te passen ook zou niet onredelijk zijn geweest. Dat benadrukt maar weer eens de moeilijke positie waarin het bestuur betaald van KNVB verkeerde.

Haar beslissingsvrijheid van de KNVB om te kiezen voor wel of niet promoveren heeft dan ook de doorslag gegeven. Daarmee heeft de voorzieningenrechter Cambuur Leeuwarden en De Graafschap veroordeeld tot nog een jaar Eerste Divisie.