In korte tijd hebben Nederlandse rechters twee uitspraken gewezen in zaken tussen voetballers en hun zaakwaarnemer. In beide zaken kwamen de vergoedingen van deze zaakwaarnemers aan bod. En in beide bleek ook dat in strijd werd gehandeld met de FIFA-reglementen. De bekendste zaak die ook veel in het nieuws is geweest betreft de zaak van Nederlands elftal speler Stefan de Vrij. De tweede zaak betrof in een België voetballende Belgische profvoetballer van wie de naam niet is gepubliceerd.
Stefan de Vrij
Stefan de Vrij heeft een procedure gevoerd tegen zaakwaarnemer SEG Football. Hij vermoedde dat SEG niet in zijn belang had gehandeld bij een transfer naar Inter Milan en wilde een schadevergoeding van SEG. SEG zou namelijk niet (voldoende) duidelijk hebben gemaakt dat zij zelf een belang had de het totstandkoming van een overeenkomst tussen Stefan de Vrij en Inter. En dat, zo schrijft de Nederlandse wet voor (art. 7:418 BW), had SEG wel moeten mededelen. Bovendien meende De Vrij veel meer salaris te hebben kunnen ontvangen.
SEG was van mening dat zij enkel voor de club optrad en dus niet voor Stefan de Vrij. Want, zo meende SEG, er lag helemaal geen schriftelijke overeenkomst met Stefan de Vrij en de FIFA-reglementen schrijven voor dat een overeenkomst schriftelijk wordt vastgelegd. Met dit argument maakte de Rechtbank Amsterdam korte metten. Naar Nederlands recht (dat van toepassing was) hoeft een bemiddelingsovereenkomst namelijk niet schriftelijk te worden gesloten. Dat onder meer de FIFA-reglementen die betrekking hebben op intermediairs dat wel voorschrijven, maakt dit niet anders.
De Rechtbank Amsterdam oordeelde aan de hand van diverse omstandigheden dat dat er tussen SEG en De Vrij wel degelijk een bemiddelingsovereenkomst bestond. En onder die overeenkomst was SEG verplicht aan Stefan de Vrij duidelijk te maken dat zij een eigen belang had bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen Stefan de Vrij en Inter. Dat had SEG volgens de Rechtbank niet, althans niet voldoende, gedaan.
Daarnaast had SEG volgens de Rechtbank haar zorgplicht jegens haar klant De Vrij geschonden door in strijd met onder meer de FIFA-reglementen de overeenkomst niet schriftelijk vast te leggen.

Dit betekende dat SEG de overeenkomst met De Vrij had geschonden en dus schadeplichtig is. Maar hoe hoog is dan die schadevergoeding? De Rechtbank vond dat lastig. Het was namelijk niet goed vast te stellen wat voor salaris Stefan de Vrij zou hebben kunnen ontvangen. De Rechtbank meent dan ook het juridische beginsel van kansschade toe te passen. Daarbij wordt gekeken naar hoe groot de kans is dat de tekortkoming van SEG zou hebben geleid tot schade. Ondanks dat er flink wat percentages worden gebruikt, heeft de schadebegroting echter niet veel met kansschade te maken. De Rechtbank kijkt namelijk niet naar de kans dat zich schade voordoet als gevolg van de fout, maar zij is juist gaan rekenen met hoogte van de schade. Dat is echter geen toepassing van het beginsel van kansschade en dit kan dus wat verwarring oproepen.
Wat de Rechtbank dus eigenlijk doet is een schatting maken van de schade en dat mag zij op grond van artikel 6:97 BW. Na veel berekeningen komt deze schatting erop neer dat Stefan de Vrij recht heeft op een schadevergoeding van EUR 4.750.000. Daarnaast speelde nog een Italiaans belastingrisico, waarvoor SEG Stefan de Vrij diende te vrijwaren.
Belgische voetballer
Zeer recent werd ook een andere uitspraak gepubliceerd van de Rechtbank Den Haag. In deze uitspraak staat een bemiddelingsovereenkomst tussen een profvoetballer en intermediair centraal. Het gaat om een Belgische profvoetballer die de overeenkomst met een intermediair had opgezegd omdat deze overeenkomst strijdig zou zijn met onder meer de FIFA-reglementen. De intermediair liet het hier niet bij zitten en eiste schadevergoeding omdat de voetballer de bemiddelingsovereenkomst niet zou zijn nagekomen.
Ondanks dat het om Belgische voetballer gaat, kon deze zaak in Nederland spelen omdat partijen in de overeenkomst de Rechtbank Den Haag als bevoegde rechter hebben aangewezen, waarbij zij ervoor kozen om Nederlands recht toe te passen.
In dit geval ging het dus om de vraag of de voetballer gronden had om de overeenkomst met de intermediair op te zeggen. Volgens de overeenkomst was deze opzegbaar wanneer “Een der Partijen in ernstige mate in strijd handelt met de statuten en/of reglementen van de FIFA, UEFA of KNVB. De Rechtbank Den Haag heeft hierin gelezen dat het daarbij ook gaat om strijd met de reglementen van de Belgische voetbalbond KBVB, omdat het een Belgische speler betrof die op dat moment in België speelde en de intermediair ook bij de KBVB als intermediair stond geregistreerd.
Volgens de reglementen van de KBVB had de intermediair de bemiddelingsovereenkomst moeten registreren bij de KBVB. Dat had hij nagelaten. Daarmee handelde hij in strijd met dat reglement.
Daarnaast blijkt uit de overeenkomst niet duidelijk welke vergoeding de voetballer de intermediair diende te betalen (de vergoeding van 10% op het jaarsalaris zou later mondeling zijn afgesproken, aldus de intermediair). De FIFA-reglementen inzake intermediairs schrijven echter uitdrukkelijk voor dat de overeenkomst de (berekening van) de vergoeding dient te bevatten.
Daarmee was volgens de Rechtbank duidelijk dat de intermediair in ernstige mate in strijd handelde met diverse reglementen, zodat de overeenkomst op grond van de hierboven geciteerde bepaling rechtsgeldig mocht worden beëindigd. De beëindiging door de voetballer hield stand en hij hoefde geen schadevergoeding te betalen aan de intermediair.
Regels voor Intermediairs
In beide uitspraken kwamen de regels voor intermediairs van de FIFA en nationale bonden aan bod. Bij de FIFA gaat het dan om de “Regulations on Working with Intermediaries”. Opvallend is dat deze regels voorschrijven dat de vergoedingen voor intermediairs niet meer dan 3% van het totale bruto-inkomen van de speler mag bedragen. En in beide procedures ging het over percentages die vele male hoger lagen. In de zaak van Stefan de Vrij bepleitte SEG zelfs recht te hebben op 12% en in de zaak van de Belgische voetballer, meende de zaakwaarnemer recht te hebben op 10%. Dit is opvallend, maar toch lijkt het wel te mogen. De FIFA-reglementen noemen het percentage van 3% een benchmark en dat betekent dus niet dat hogere percentages niet mogelijk zijn.